Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1, aanhef en onderdeel d, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2008 van de Gemeente Den Haag (de Verordening) wordt – voor zover hier van belang – onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van zaken.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de auto heeft stilgezet op een parkeerplaats, zonder dat sprake is van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Er was dus sprake van parkeren in de zin van de Verordening. Het stilzetten van de auto om een telefoongesprek te voeren op een parkeerplaats moet dan ook worden aangemerkt als parkeren, ook als dat telefoongesprek en het in verband hiermee stil staan van de auto slechts korte tijd heeft geduurd. Eiser had dan ook parkeerbelasting moeten voldoen ter zake van het parkeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht aan eiser opgelegd.
Klik <hier> voor de volledige uitspraak.