BelastingenAdviserenDetacherenOpleiden

Wet WOZ Fiscaal bestuursprocesrecht

Jurisprudentie22 augustus 2019Hof Den Haag oordeelt dat een no-cure-no-pay-bureau geen recht heeft op kostenvergoeding en immateriële schadevergoeding wegens onverantwoord procederen.

Hof Den Haag oordeelt dat Belanghebbende met betrekking tot beide waardevaststellingen niets heeft aangevoerd waaruit een formeel of inhoudelijk beletsel is te putten voor het handhaven van de waarden. Hij heeft het van hem te verlangen tegenbewijs niet geleverd.

Belanghebbende heeft, althans haar gemachtigde, in de procedure telkens meer algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en, voor zover betwist door de heffingsambtenaar, niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaken betrekking hebbende stellingen tegen de door de heffingsambtenaar toegepaste waarderingen ingebracht. Het Hof neemt vooral in aanmerking dat de gemachtigde van belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep hoegenaamd geen op concrete, dat wil zeggen specifiek op de in geding zijnde waarderingen betrekking hebbende, gegevens gebaseerde argumenten ter bestrijding van de waarden heeft aangedragen. Dat past ook in het door de heffingsambtenaar geschetste, niet of nauwelijks inhoudelijk weersproken, beeld van het optreden van de gemachtigde van belanghebbende, bijvoorbeeld ook inhoudend dat hij in deze en diverse andere waarderingsgeschillen met de heffingsambtenaar zowel voor woningen als voor bedrijfspanden steeds bijna gelijke geschriften indient en doorgaans volstaat met het lukraak en niet onderbouwd maken van een op- en aanmerking.

Al met al is sprake van een juiste vaststelling van de waarden door de heffingsambtenaar en van het ontbreken aan de kant van belanghebbende van een reële, dat wil zeggen serieus te nemen, bestrijding van de vastgestelde waarden. Wat dat aangaat acht het Hof van belang op te merken dat met het zo nu en dan noemen van een enkel waarderingsaspect, en dan ook nog zonder een onderbouwing van enige betekenis, volledig wordt voorbijgegaan aan het gegeven dat het hier om een waardering als geheel van de onroerende zaken gaat en niet alleen om de bij de waardering gebezigde afzonderlijke bestanddelen en elementen.

Uit de door de heffingsambtenaar gegeven, niet of nauwelijks bestreden, feitelijke onderbouwing van zijn stellingen over de bijzondere procesvoering die belanghebbende, althans haar gemachtigde, bezigt, leidt het Hof af dat de heffingsambtenaar ook onder de aandacht heeft willen brengen dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de gemachtigde van belanghebbende is te wijten, namelijk door zijn inhoudelijk onverantwoorde aanpak van de zaak en zijn niet te rechtvaardigen wijze van procederen. Het Hof volgt de heffingsambtenaar in diens - ook op de zitting, onweersproken, toegelichte - opvatting dat geen plaats is voor een vergoeding van immateriële schade. Zo’n vergoeding past bovendien niet bij de hiervoor vastgestelde procesgedragingen van de gemachtigde van belanghebbende. Wanneer een belanghebbende zo procedeert dat daardoor de voor de zaak gebruikelijke termijn van afdoening wordt overschreden, kan bezwaarlijk van spanning en frustratie bij die belanghebbende worden gesproken.

Het gelijk is aan de heffingsambtenaar. Diens stelling over misbruik van procesrecht hoeft geen behandeling. Het Hof heeft geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.
 
Volledige uitspraak: ECLI:GHDHA:2019:676
 
 

Heeft dit artikel uw interesse gewekt en wilt u meer informatie of advies van een van onze medewerkers?

Neem direct contact op

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.