Immateriële schadevergoeding
Als de redelijke termijn is overschreden wordt verondersteld dat een belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De redelijke termijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar is zes maanden en niet, zoals vaak wordt verondersteld tot het einde van het kalenderjaar. Dit heeft de Hoge Raad bepaald in haar uitspraak van 2013 (ECLI:NL:HR:2015:3173).
De redelijke termijn is voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en één rechterlijke instantie bestaan, in beginsel twee jaar. Hiervan is dus zes maanden voor het doen van uitspraak op bezwaar en anderhalf jaar voor de uitspraak in beroep door de rechtbank.
Een bijzondere omstandigheid
Als er sprake is van een bijzonder omstandigheid kan de redelijke termijn worden opgerekt of kan zelfs de immateriële schadevergoeding achterwege blijven. Of en wanneer er sprake is van een bijzondere omstandigheid moet altijd per casus worden beoordeeld. Zo oordeelde de Hoge Raad in mei nog dat corona niet in het algemeen als bijzondere omstandigheid mag worden aangemerkt, maar dat enkel per individueel geval getoetst kan worden of het sluiten van de rechtbanken vanwege corona kan leiden tot een bijzondere omstandigheid.
Een ander voorbeeld van een bijzondere omstandigheid is wanneer de heffingsambtenaar al tegemoet is gekomen aan de grieven en dat een beroepszaak enkel nog loopt vanwege randzaken. In dit geval wordt de redelijke termijn opgeschort.
Eiser was niet op de hoogte van de procedure
In de onderhevige zaak heeft de gemachtigde van eiser namens eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift van eiser is op 11 maart 2020 ontvangen en de Rechtbank Oost-Braband doet op 30 september 2022 uitspraak. Dit betekent dat de redelijke termijn met meer dan zes maanden is overschreden.
Uit een mailwisseling van de heffingsambtenaar met de eiser van juni 2021 is gebleken dat de WOZ-waarde bij eiser niet meer in geschil was, en blijkt dat de eiser niet op de hoogte was van het feit dat er een zitting werd behandeld in zijn naam en hij derhalve niets wist van een lopende beroepsprocedure. Eiser verklaart verder dat hij tevens niet op de hoogte was van het feit dat een eventuele vergoeding voor gelede schade naar de gemachtigde zou gaan en niet naar hemzelf. Eiser benadrukt in deze e-mailwisseling eveneens dat hij geen stress heeft ondervonden door de aanhoudende procedure nu hij hier niet van op de hoogte was. Hij voegt hieraan toe dat hij ‘hier geen nacht minder om geslapen heeft’.
Het namens eiser gedane verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt door de rechtbank daarom afgewezen.
Conclusie
Steeds vaker zien wij op de werkvloer dat er beroep gedaan wordt op een vergoeding van de immateriële schade door een gemachtigde. Dit leidt steeds vaker tot een veroordeling in een vergoeding van de immateriële schade. De tijdigheid van de afhandeling van het bezwaarschrift wordt daarmee nog belangrijker. Echter in het licht van de jurisprudentie gezien loont het om te onderzoeken of er sprake is van een bijzondere omstandigheid. Is er wellicht sprake van een verschoonbare overschrijding van de redelijke termijn? Of is er nog wel sprake van onduidelijkheid die spanning en frustratie met zich meebrengt bij een belanghebbende?
Voor de gehele uitspraak zie: ECLI:NL:RBOBR:2022:4103