BelastingenAdviserenOpleiden

Leges, verordening onverbindend

Jurisprudentie04 november 2021Voor het behandelen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit en welstand leges is een bedrag van € 13.551,10 aan leges opgelegd. De rechtbank behandelt als eerste de betwisting van berekening van de kostendekking. De gemeente heeft een berekening van de kostendekking overlegd en voor Titel 2 ook nadere specificaties en onderbouwingen van de lasten en de baten. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende inzicht verschaft in de ramingen van titel 1 en 3. Omdat de toets van de kostendekking plaats moet vinden op het niveau van de volledige verordening verklaart de rechtbank het beroep gegrond.

Ingevolge artikel 229b van de Gemeentewet worden de tarieven van rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, van die wet zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Tot de ‘lasten ter zake’ behoren niet alleen posten die rechtstreeks samenhangen met de verleende diensten waarvoor de rechten worden geheven, maar daartoe behoren ook aan die diensten toe te rekenen indirecte kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat die indirecte kosten meer dan zijdelings met die diensten moeten samenhangen. De desbetreffende kostenposten kunnen slechts dan niet (geheel of ten dele) als ‘lasten ter zake’ worden aangemerkt indien zij geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen.

Bij de beoordeling van een geschil inzake de opbrengstlimiet zijn de regels over de stelplicht en de bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn uitgelegd. Die regels kunnen als volgt kort worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke raming moet berusten op gegevens die in de begroting zijn opgenomen of op gegevens die op geraamde baten en lasten in de begroting zijn terug te voeren. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat de heffingsambtenaar naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De heffingsambtenaar hoeft niet te bewijzen dat die twijfel ongegrond is. De bewijslast voor de feitelijke onderbouwing van het beroep op overschrijding van de opbrengstlimiet rust op belanghebbende.

De rechtbank overweegt dat, nu eiser zich op het standpunt stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen het dan eerst op de weg van verweerder ligt om in voldoende mate inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen of daarop zijn terug te voeren. Het gaat er hierbij om dat eiser door dit inzicht in staat wordt gesteld om de posten in de raming te beoordelen op de vraag of er sprake is van een ‘last terzake’. De rechtbank stelt voorop dat de kostendekkendheid op het niveau van de gehele Legesverordening 2018 moet worden beoordeeld, oftewel op het totaal van de geraamde baten van alle rechten die in de Legesverordening 2018 zijn geregeld en het totaal van alle geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden.410. Verweerder heeft ten aanzien van titel 1, titel 2 en titel 3 van de Legesverordening 2018 een overzicht van de opbrengsten en kosten gegeven. Ten aanzien van titel 2 heeft verweerder een nadere specificering en onderbouwing gegeven van de opbrengsten en kosten in de uitspraak op bezwaar, het verweerschrift en in het aanvullende stuk bij brief van 2 juli 2021. Op zichzelf zou deze nadere onderbouwing eiser in staat kunnen stellen om een gemotiveerde stelling in te nemen over de vraag of er wel of geen sprake is van lasten ter zake.
Ten aanzien van de posten onder titel 1 en titel 3 van de tarieventabel heeft verweerder wel toegelicht waarom in sommige gevallen geen bedrag is begroot, maar heeft verweerder geen nadere specificering of onderbouwing van de opbrengsten en kosten gegeven. Ook de toelichting in het verweerschrift bevatgeen concreet inzicht in de elementen waaruit deze totaalbedragen zijn opgebouwd. Voor wat betreft titel 2 is geen onderbouwing gegeven van het bedrag aan verwachte overige opbrengsten van €194.400 (de opbrengsten die niet voortkomen uit de nieuwbouwwijk Oostergast).

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, alles bijeen genomen, onvoldoende inzicht gegeven in de ramingen. Voor wat betreft titel 1 en titel 3 is er met enkel het hierboven weergegeven overzicht van de opbrengsten en kosten geen sprake van voldoende inzicht. Verweerder heeft niet toegelicht waaruit de opbrengsten en kosten van titel 1 en titel 3 bestaan en geen toelichting gegeven bij de aard van die opbrengsten en kosten. Gelet op het doel en de strekking van de door de Hoge Raad geformuleerde regels van bewijslastverdeling kon verweerder niet volstaan met het geven van een opsomming van de opbrengsten en kosten van de tarieventabel. De strekking van de stelplicht van verweerder is immers dat eiser in staat moet worden gesteld om voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Met enkel deze opsomming van de opbrengsten en lasten heeft verweerder eiser daartoe ten aanzien van titel 1 en 3 naar het oordeel van de rechtbank niet in staat gesteld.

Nu verweerder onvoldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen, moet worden aangenomen dat de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is overschreden. De omstandigheid dat verweerder niet de vereiste inlichtingen heeft verstrekt brengt immers mee dat niet kan worden beoordeeld of er posten zijn die niet dienden ter dekking van kosten waarvoor de rechten mochten worden geheven, en zo ja, welke posten dat waren en in welke mate de opbrengstlimiet daardoor is overschreden.

Gelet op het feit dat de rechtbank niet kan vaststellen in welke mate de opbrengstlimiet mogelijkerwijs is overschreden, kan de rechtbank niet volstaan met een vermindering van de opgelegde aanslag wegens partiële onverbindendheid van de Legesverordening 2018. De rechtbank concludeert daarom dat de Legesverordening 2018 in haar geheel onverbindend is.

Volledige uitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2021:3165

Nico Nijveld

Nico is verantwoordelijk voor Advies en het Kenniscentrum. Zijn kennis en ervaring heeft hij opgedaan door advies en interim opdrachten bij lokale overheden op het gebied van heffing en invordering van lokale belastingen. Opdrachten zoals het leidinggeven aan professionals, procesanalyses, organisatieadviezen en het implementeren van verbeteringen.

06 29 60 59 0806 29 60 59 08

Heeft dit artikel uw interesse gewekt en wilt u meer informatie of advies van een van onze medewerkers?

Neem direct contact op

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.