De coronacrisis heeft gezorgd voor een vertraging in de processen van bezwaarafhandeling en de rechtspraak. Uit de praktijk blijkt dat door de verschillende coronamaatregelen die zijn getroffen door de overheid een achterstand is ontstaan bij de bezwaarafhandeling door gemeenten en de zittingen van de bestuursrechtspraak.
Als een burger onredelijk lang moet wachten op een uitspraak van de overheid en/of de bestuursrechter, kan deze aanspraak maken op een immateriële schadevergoeding. De redelijke termijn die voor de gemeente wordt gesteld wijkt af van de wettelijke termijn om een bezwaar af te handelen, wetende het kalenderjaar ( 236 lid 2 Gemw). De redelijke termijn voor bezwaar en beroep samen is door de Hoge Raad in een uitspraak uit 2013 vastgesteld op 2 jaar. Daarvan wordt 6 maanden toegekend aan de gemeente. Wanneer deze termijn wordt overschreden kan de heffingsambtenaar worden veroordeeld tot een vergoeding van € 500,- voor elke zes maanden dat de redelijke termijn is overschreden, voor zo ver dit aan de heffingsambtenaar is toe te rekenen. Termijnen worden altijd naar boven wordt afgerond.
In een geval waarin een vernietiging van een beslissing op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan toegerekend. Bij een beroep dat ongegrond wordt verklaard kan nog steeds een schadevergoeding worden toegewezen aan de heffingsambtenaar.
In de praktijk betekent dit dat beroepszaken over het belastingjaar 2019 nu tegen het einde van deze redelijke termijn aanlopen. Ook dit jaar zal de rechtspraak nog niet op hetzelfde niveau van afhandeling zitten en zal ook de termijn voor de lopende beroepschriften en de beroepschriften die dit jaar nog worden ingediend voor uitspraken op bezwaar over het belastingjaar 2020 moeten worden bewaakt.
Wij adviseren bezwaren binnen de redelijke termijn van 6 maanden te behandelen om risico’s op het betalen van immateriële schadevergoeding te voorkomen.
Meer informatie:<klik hier>