BelastingenAdviserenOpleiden

Naheffing bij foutief parkeren

Jurisprudentie29 mei 2020In onze dagelijkse praktijk zien wij de laatste maanden bij het afhandelen van bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting in toenemende mate dat (door gemachtigden) wordt gesteld dat geparkeerd is in strijd met een wettelijk voorschrift

Het voertuig staat dan gedeeltelijk, met een of twee wielen, op het trottoir of de afbakening van het parkeervak. Gelet op de begripsomschrijving in de Gemeentewet zou dit geen parkeren zijn en daardoor zou niet nageheven kunnen worden.

De Rechtbank Den Haag heeft hieromtrent een tweetal uitspraken gedaan. In het eerste geval was er sprake van parkeren op de rand van de afbakening van het parkeervak. Hierbij overweegt de Rechtbank het volgende: het enkele feit dat de auto met twee wielen op de rand van de afbakening van het parkeervak geparkeerd stond leidt niet tot de conclusie dat geen sprake is geweest van parkeren in de zin van de Verordening. Eiser heeft immers geparkeerd op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats en wel op een zodanige wijze dat daar niet door een andere weggebruiker kon worden geparkeerd, hetgeen maakt dat verweerder ter zake van het parkeren heffingsbevoegd is (1). [..] Ook de verwijzing van de gemachtigde naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden faalt nu eiser blijkens de foto’s niet geparkeerd stond op een (deel van een) verhoogd en bestraat voetpad naast de rijweg (2).
 

De Rechtbank laat in deze uitspraak nog enige ruimte ten aanzien van het (gedeeltelijk) parkeren op het trottoir, in een volgende uitspraak blijkt echter dat daar dezelfde overweging toepassing vindt: het enkele feit dat de auto met twee wielen deels op het trottoir geparkeerd stond leidt niet tot de conclusie dat geen sprake is geweest van parkeren in de zin van de Verordening. Eiser heeft immers geparkeerd op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats en wel op een zodanige wijze dat daar niet door een andere weggebruiker kon worden geparkeerd, hetgeen maakt dat verweerder ter zake van het parkeren heffingsbevoegd is. De verwijzing van eiser naar de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (3)  en het Gerechtshof Amsterdam  (4) brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu de auto van eiser nagenoeg geheel geparkeerd stond in een parkeervak. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geparkeerd stond op een fiscale parkeerplaats en parkeerbelasting verschuldigd was.

Uit vorenstaande volgt dat in beide situaties over kon worden gegaan tot het naheffen van de parkeerbelasting. De Rechtbank legt hierbij dezelfde toets aan: Het voertuig stond nagenoeg geheel geparkeerd in een parkeervak op een zodanige wijze dat daar niet door een andere weggebruiker kon worden geparkeerd. De aangevoerde grieven treffen daarmee geen doel.

Het Gerechtshof Den Haag (5) heeft de eerstgenoemde uitspraak van de Rechtbank (6) inmiddels bevestigd.  

Voor de uitspraken zie: 

1. ECLI:NL:GHARL:2017:7239
2. ECLI:NL:RBDHA:2019:13150
3. ECLI:NL:GHARL:2017:7239
4. ECLI:NL:GHAMS:2015:1723
5. ECLI:NL:RBDHA:2020:489
6. ECLI:NL:GHDHA:2020:885
 

Heeft dit artikel uw interesse gewekt en wilt u meer informatie of advies van een van onze medewerkers?

Neem direct contact op

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.